top of page

TEKST

Leesvoorbeeld Klokslag 12 uur!

Rollen

 

Prinses Dorothea    

Tovenaar Augur                

Koning

Molenaar

Jongen

Gijs Grimmig

Guus Grimmig

Het hof

Vrouw van de koster

Mevrouw de Boer

Prins Christiaan

Prins Philibert

Oude Marie

Kat 1

Kat 2

Reus 1

Reus 2

Lijken

Dode

 

Scène 1            Het kasteel

 

 

Dorothea:    Nee!

 

Augur:    Dorothea, dit is de laatste keer dat ik het je vraag. En ik wil dat je er goed over nadenkt. Wil je met me trouwen?

 

Dorothea:    ………….NEE.

 

Augur:    Nee!? Dom kind. Koning, spreek met uw dochter. U weet waar toe ik in staat ben.

 

Koning:    (terzijde) Dorothea, toe….trouw met hem.

 

Dorothea:    Nee, vader. Wilt u dan dat ik de rest van mijn leven ongelukkig ben?

    Hij is eng, lelijk, gruwelijk.

    Hij stinkt naar vogelpoep!

 

Koning:    Ah.

    Augur, ik kan en wil mijn dochter niet dwingen. U dreigt met hel en verdoemenis. Maar we kennen elkaar al zolang. We hebben oorlogen gewonnen, problemen opgelost. Al die jaren moeten toch meetellen. 

    Legt u neer bij de beslissing van uw prinses. En leef in harmonie met dit koningshuis.

 

Augur:    Ik vervloek dit koningshuis! Als ik niet met uw dochter mag trouwen dan trouwt niemand met haar. Daar zorg ik wel voor. Ik betover dit kasteel. Geen man zal levend uit het kasteel komen.

 

Dorothea:    Wat? Gaan ze allemaal dood? Oh, wat griezelig.

 

Augur:    Alleen de man die hier drie nachten kan overleven, die mag met de prinses trouwen. Dan wordt de vloek verbroken. Als het hem lukt. 

HAHAHAHAHA.

    CORVUS MONEDULA

    PYCHONTUS BARBATUS

    HIRUNDO OBSOLETA

    MONTICOLA SOLITARIUS

    (allen af)

 

 

Scène 2            Bij de molenaar

 

 

Molenaar:    Dag in dag uit ben ik aan het ploeteren om een boterham te verdienen. Af en toe heb ik wat hulp nodig en dan vraag ik wat aan je en dan vergeet je het weer. Wat moet ik in hemelsnaam met je beginnen, jongen. Je hebt een stel hersens als een veertje in de wind. Het dwarrelt dan weer hier, dan weer daar. Maar weten waar het naar toe dwarrelt, ho maar.

 

Jongen:    Sorry pap, ik doe echt mijn best.

 

Molenaar:    Ik heb er lang over nagedacht, maar ik denk dat het nu tijd is dat je de wijde wereld in gaat om een vak te leren. Wat zou je willen leren, jongen?

 

Jongen:    Ik zou heel graag willen leren griezelen! Ik hoor iedereen er over praten alsof het heel belangrijk is en ik weet echt niet hoe het voelt. Ik zou dat zo graag willen leren.

 

Molenaar:    Ik heb het over een vak, jongen! Iets waar je, je brood mee kan verdienen. Ik wil leren griezelen. Het is om gek van te worden. Ga uit mijn ogen. Hier heb je geld en verdwijn. Kom pas terug als je een vak geleerd hebt.

 

 

Scène 3                bij de broertjes Grimmig

 

 

Gijs:    Guus, Guus luister, net in het dorp hoorde ik dat het kasteel van de koning vervloekt is. Geen man komt er levend uit. Niemand kan met de prinses trouwen. We moeten er naar toe. Dat wordt een prachtig verhaal!

 

Guus:    Dat klinkt fantastisch. We hebben hard een nieuw verhaal nodig. Laten we onze spullen pakken en nieuwe ganzenveren maken. Ik voel het. Dat wordt een prachtig verhaal!

 

Gijs en Guus:    Dat wordt een prachtig verhaal!

 

Gijs:     Eigenlijk kunnen we niet op pad. We hebben geen geld en zelf durven we toch dat kasteel niet in.

 

Guus:    Nee (beiden zuchten).

 

Jongen:    Ik wou dat ik kon griezelen…….Ik wou dat ik kon griezelen…. Ik wou dat ik kon griezelen. Het is vast een kunst die ik ook al niet versta.

 

Broertjes:    Hoor je dat?

    Ja!

 

Guus:    Een prachtige dag toegewenst, jongeheer!

    Mijn naam is Grimmig, Guus Grimmig.

    En dit is mijn broer, Gijs Grimmig.

    Samen zijn wij de broertjes Grimmig.

 

Jongen:    Goedendag heren.

 

Gijs:    Wij konden het niet helpen maar hoorden uw opmerking over griezelen. Dit maakt ons zeer nieuwsgierig.

 

Guus:    Waarom wilt u griezelen?

 

Jongen:    De mensen in mijn dorp vertellen elkaar vaak ‘s avonds bij het vuur verhalen. Soms hoor ik ze zeggen;” Ooh wat griezelig, wat eng” en ze hebben veel plezier. Ik snap het niet en zit er vaak maar wat bij.

 

Guus:    Och ja, ellendig.

 

Jongen:    Ik ben niet zo slim, dat zegt mijn vader ook.

 

Guus:    Zegt uw vader dat?

 

Jongen:    Nu moet ik een vak gaan leren van mijn vader.

 

Gijs:    Wat voor vak wilt u leren?

 

Jongen:    Ik wil leren griezelen.

 

Broertjes:    Oh.

 

Jongen:    Hij heeft me 50 rijksdaalders meegegeven voor de reis. (broertjes kijken elkaar aan) Maar ik weet nog steeds niet wat griezelen is.

 

Gijs:    Beste jongeheer, we willen ons zeker niet opdringen. Maar wij zouden u graag willen vergezellen op uw reis.

 

Jongen:    Oh.

 

Gijs:    Ons vak is het schrijven en verzamelen van verhalen.

 

Jongen:    Maakt u daar boeken van?

 

Gijs:    Ja, precies, wij willen graag met u meereizen zodat we weer een mooi verhaal op kunnen schrijven. Misschien kunnen we u wat tips aan de hand doen.

 

Jongen:    Dat vind ik wel leuk. Alleen is toch maar zo alleen.

 

Guus:    Prima, wij gaan mee met de jongen die op reis gaat om het griezelen te leren. Ah, mooie titel. Gijs, schrijf op.

 

Gijs:    Ja, de jongen die……

 

Guus:    Na u, jongeheer (af).

bottom of page